Van 200 brugklasleerlingen is de schoenmaat normaal verdeeld met een gemiddelde van 39 en een standaardafwijking van 1.
a. Hoeveel van de leerlingen hebben een schoenmaat tussen 37 en 40?
b. Hoeveel van de leerlingen hebben een grotere schoenmaat dan 40?
c. Wat weet je van de schoenmaat van de 5 leerlingen met de kleinste voeten?
a. Hoeveel van de leerlingen hebben een schoenmaat tussen 37 en 40?
b. Hoeveel van de leerlingen hebben een grotere schoenmaat dan 40?
c. Wat weet je van de schoenmaat van de 5 leerlingen met de kleinste voeten?